Kinderboeken uit Beerendrecht – Interview met Selma Noort

“Een van de mooiste complimenten die ik ooit heb gekregen, is: ‘Wat jij schrijft, lijkt gemaakt om te worden voorgelezen, de tekst rolt moeiteloos van mijn tong’. Van zo’n reactie word ik blij.”

In Beerendrecht, aan de keukentafel in haar kleurrijke woning vol boeken, vertelt schrijfster Selma Noort enthousiast over haar vak: het schrijven van literatuur voor de jeugd. Haar eerste boek verscheen in 1980 bij uitgeverij Leopold. Inmiddels heeft ze al 80 jeugd- en kinderboeken op haar naam staan. “Tel daar mijn avi-boekjes bij op en je komt op zo’n 200 titels. Ik prijs me gelukkig dat ik van mijn werk kan leven. Dat is niet veel schrijvers gegeven.”

Hoe zou je jouw boeken karakteriseren?
“Ik schrijf liefdevolle boeken die spannend of grappig zijn en gaan over echte mensen met hun karakters, verhalen en achtergrond. Daarom lezen volwassenen ze ook, bijv. Koningskind dat gaat over het Salomonsoordeel. Ik laat me inspireren door historische of actuele gebeurtenissen. Mijn bekendste boek, De zee kwam door de brievenbus, is gebaseerd op het verhaal van een vriendin die de watersnoodramp van 1953 meemaakte. Silas en de wolf gaat over de terugkeer van de wolf, maar refereert heel terzijde ook aan de MH17-ramp. Mijn meest recente boek, Het kleine huis bij de rivier, gaat over drie generaties van één familie die naast elkaar in de Gnephoek langs de Oude Rijn wonen. Door het vervlechten van hun verhalen kon ik laten zien hoe het leven in de tijd veranderde en hoe de geschiedenis daar, door de bouw van de Maximabrug, landonteigening en dergelijke, langzaam uit beeld verdwijnt.”

Best wel uiteenlopende onderwerpen. Zit er een rode draad in?
“Thema’s die in mijn boeken voortdurend terugkomen, zijn: macht en onmacht, zorg, hoop en liefde, en het menselijk onvermogen. Wat ik de jeugd daarbij vooral wil meegeven, is niet veroordelen maar inleven en proberen te begrijpen. Daarnaast wil ik bij kinderen natuurlijk ook de liefde voor lezen aanwakkeren. Niet alleen door te schrijven, maar ook door erover te vertellen. Ik bezoek regelmatig scholen, pabo’s, bibliotheken en boekhandels om kinderen en volwassenen te vertellen over alles wat met mijn werk te maken heeft en over het belang van taalvaardigheid voor iedereen.”

Beschouw je die kant van je werk als ondergeschikt aan je schrijverschap?
“Nee, zeker niet. Het schrijven van avi-boekjes zie ik wel als een bijbaan, maar het geven van onderwijs en het verzorgen van lezingen staat in direct verband met mijn oorspronkelijke werk. Ik noem dat ‘onderwijs geven aan de hand van literatuur’. Op pabo’s doe ik bijvoorbeeld regelmatig workshops met studenten. Zij lezen dan een boek van mij en ik laat hen zien hoe ze met de thematiek in het boek een week lang aan de slag kunnen gaan met basisschoolleerlingen, in allerlei vakken. Zo ontstaat een lessenserie aan de hand van een doorleefd verhaal.”

Zijn al je boeken daar geschikt voor?
“Het ene meer dan het andere, uiteraard. Een boek dat zich daar goed voor leent, is De zee kwam door de brievenbus. Over de watersnoodramp van 1953 kun je gemakkelijk een week onderwijs geven. Vooral voor groep 6/7 is het een heel geschikt onderwerp. Hetzelfde geldt voor Silas en de wolf. De terugkeer van de wolf in Nederland brengt veel teweeg, zowel bij schapenhouders als bij natuurliefhebbers. Ik laat in het boek beide kanten zien, zonder partij te kiezen. Maar ik schets ook het perspectief van de wolf: is er in ons land wel genoeg ruimte voor de wolf om gelukkig te zijn? Al die aspecten kun je prima in een lessenserie verwerken.”

Maar Silas en de wolf gaat toch ook over vriendschap en relaties?
“Zeker, het gaat niet alleen over de komst van de wolf, het is breder. Maar dat geldt voor elk verhaal dat ik schrijf. Zodra je een mens uitkiest als hoofdpersoon, dan heeft die mens een verhaal, een achtergrond en een referentiekader. Vaak baseer ik me daarvoor op actuele nieuwsfeiten en vervlecht ik een aantal zaken tot één verhaal. In dit geval is de vader van Silas omgekomen bij de MH17-ramp. Maar dat wordt niet specifiek vermeld, in het boek staat dat hij is omgekomen bij een vliegtuigongeluk. Kinderen halen die verwijzing er dan ook niet uit, maar voor volwassenen is het direct duidelijk. Die gelaagdheid maakt dat mijn boeken zowel kinderen als volwassenen aanspreken. Het boek Koningskind wordt in Slovenië zelfs uitgegeven als een boek voor volwassenen en in Rusland is het een boek voor volwassenen of de wat oudere jeugd.”

Je boeken zijn heel verschillend. Komt een thema je aanwaaien of kost dat moeite?
“Dat wisselt. Ik heb in de loop der jaren eigenlijk alles al gezegd wat ik te zeggen had, dus ik moet echt op zoek naar nieuwe onderwerpen. Soms gaat dat gemakkelijk, zoals bij Silas en de wolf. Ik zag op het nieuws een item over een wolf die vanuit Duitsland de grens was overgestoken en dacht direct: daar zit een kinderboek in! Ik hield daar angstvallig mijn mond over, want ik was bang dat iedereen dat boek zou willen schrijven. Gelukkig bleek dat niet het geval.

De zee kwam door de brievenbus is, zoals ik al zei, geïnspireerd op het waargebeurde verhaal van een vriendin. Voor dat boek heb ik veel onderzoek moeten doen, want ik wilde een zo waarheidsgetrouw mogelijk verhaal schrijven. Ik heb mensen in Zeeland geïnterviewd, heb het watersnoodmuseum bezocht, dat soort dingen. Ik voelde me net een soort journalist toen en dat was eigenlijk voor het eerst bij het schrijven van een boek.

Met het idee voor Koningskind (12 t/m 110 jaar) liep ik al heel lang rond, omdat ik het mooi vind om die oude verhalen te bewerken. Het is gebaseerd op het Bijbelverhaal over koning Salomo die een oordeel uitspreekt over twee moeders. Over die vrouwen klinkt in het verhaal door dat ze van lichte zeden zouden zijn, maar verder kom je niets over hen te weten. Zij hebben natuurlijk hun eigen verhaal, maar ze worden veroordeeld voordat ze dat verhaal kunnen vertellen. Dus heb ik het maar verteld. Ook daarvoor heb ik onderzoek gedaan, tijdens een reis naar Israël, de westelijke Jordaanoever en Jordanië. Dat betekent overigens niet dat het boek geschiedkundig helemaal juist is. Er zit ook een fictieve component in.”

Inspireert je buurt je ook tot schrijven?
“Als je Beerendrecht bedoelt, dan zeg ik: nee, tot nu toe nog niet. Maar in bredere zin wel, want ik schrijf over het leven langs de Rijn. Ik noemde net al Het kleine huis bij de rivier (vanaf 8 jaar) over die familie in de Gnephoek. Daar zit veel ‘couleur locale’ in, verhalen van mensen die ik ken die langs de Rijn wonen. Koudekerk komt erin voor, Kerk en Zanen ook en natuurlijk de Maximabrug. Maar ook de biologische boer wiens land onteigend werd. Toen het boek uitkwam, heb ik er een lezing over gegeven op de koffieochtend in wijkcentrum Swaenswijk aan de Jongkindt Coninckstraat. Daar waren veel mensen op afgekomen. Ik kreeg allemaal verhalen te horen van mensen die nog wisten hoe die boer heette en wie er in dat huisje hadden gewoond. Dat was echt hartverwarmend, een van de leukste keren dat ik over mijn werk heb mogen vertellen.”

Je bent meerdere keren in de prijzen gevallen. Welke prijs vond je de mooiste?
‘In 2021 stond Koningskind op de shortlist voor de Woutertje Pieterse Prijs. Ik denk dat ik dat de mooiste prijs vond, omdat het de grootste Nederlandse prijs voor jeugdliteratuur is. Een nominatie daarvoor is enorm eervol, want dan zit je echt bij de schrijvers in de top. Dat geldt ook voor mijn recente nominatie voor de staatsprijs van België met Het kleine huis bij de rivier. Ja, de Gnephoek is door dit boek zelfs bekend in België! Verder ontving ik in 2016 de Thea Beckmanprijs voor De zee kwam door de brievenbus (vanaf 9 jaar) en twee keer kreeg ik een Zilveren Griffel, de laatste keer in 2003 voor Mag ik je spook even lenen. Dat is dus al even geleden, het zou mooi als dat weer eens lukte.”

Misschien met je volgende boek? Ben je met iets nieuws bezig momenteel?
“Jazeker, al twee jaar ben ik bezig met een boek over een ontzettend lastig onderwerp: oorlog. Of liever gezegd: de absolute waanzin van oorlog. Aan de hand van dat thema probeer ik de opvattingen die ik heb over dit leven op aarde uiteen te zetten. Maar het is erg lastig om dit in eenvoudige bewoordingen te doen, op zo’n manier dat een elf- of twaalfjarige het kan bijbenen. Dat is zo’n uitdaging, het is werkelijk schrijven met beperkingen. Daarom ben ik er al zo lang mee bezig. Want ik heb weinig problemen met het schrijven in bloemrijke taal, maar nu moet ik constant mijn taal vereenvoudigen. Ik vraag me voortdurend af: hoe kan ik de zin inkorten, hoe kan ik het vereenvoudigen zonder de melodie en het ritme van de taal helemaal uit te vlakken? Dus op zo’n manier dat kinderen het begrijpen, maar toch ook de schoonheid van de taal kunnen ervaren. Echt een heel lastige klus dit keer.”